Geschiedenis

Het diakonaat is zo oud als de Kerk zelf

Voor de een is het diakonaat iets nieuws, voor de ander is het heel oud. Beiden krijgen hun gelijk vanuit de oude en de nieuwe geschiedenis.

De Kerk verscheen op het wereldtoneel met het optreden van de twaalf apostelen. Dezen waren door de Heer zelf gekozen, gevormd en met de leiding in Zijn Kerk belast. Spoedig zagen de apostelen zich door zoveel gelovigen omringd, die voor allerlei zaken een beroep op hen deden, dat zij naar “helpers” gingen uitzien.

Zeven diakensOp voorstel van de gelovigen legden zij onder gebed de handen op aan zeven mannen met de opdracht zorg te dragen voor “de diaconie van de tafel”. Dezen gingen weldra “diakens” heten en hun taak bleef niet tot de materiële zorgen beperkt, want de apostelen zonden hen weldra ook uit tot preken en dopen.

De diakens bleven niet de enige medewerkers met de apostelen. In het boek over “De Handelingen van de Apostelen” – onze oudste kerk-kroniek – is ook sprake van “oudsten” of “presbyters” – vandaar ons woord “priester” – aan wie de gemeenteleiding werd toevertrouwd, terwijl de apostelen rondreisden. In de Brieven van Paulus tenslotte blijken er in de jonge christelijke gemeenschappen buiten het Joodse land ook “episkopen” – vandaar ons woord “bisschop – werkzaam naast diakens en presbyters. De taakverdeling tussen deze drie typen van ambtsdragers in apostolische dienst is voor ons in de Nieuw-Testamentische geschriften weliswaar niet tot in onderdelen duidelijk, maar alle drie zijn er vanaf het begin en het diakonaat is het oudste’.

Begin tweede eeuw: nadere taakverdeling

Meer concrete informatie danken wij aan de brieven die bisschop Ignatius omtrent het jaar 108 schreef aan zeven verschillende kerken, die alle eenzelfde vorm van gemeenteleiding blijken te hebben. Deze bestaat uit één bisschop voor elke kerk, die bijgestaan wordt door een “presbyterium” of college van presbyters – zoals al door Paulus vermeld – en door diakens. Zo schrijft Ignatius aan de kerk te Filadelfia: “Beijvert u deel te nemen aan één Eucharistie, het ene Lichaam en Bloed des Heren, één offeraltaar, zoals er ook één bisschop is met het priestercollege en de diakens, hun mededienaars, opdat gij alles volgens Gods bedoeling moogt doen”. In zijn woord “mededienaars” klinkt het besef door dat ook de bisschop en presbyters “dienaars” of “diakens” zijn, dienaars van Christus en van diens gemeenschap.

Aan de kerk in Tralles schrijft hij over de drie kerkelijke bedieningen als veel meer dan louter maatschappelijke functies en gaat met name in op de eigen taak van de diakens: “Laat u leiden door uw bisschop als door Jezus Christus, door het priestercollege als door de apostelen van Jezus Christus en door de diakens als bedienaren van de geheimenissen van Jezus Christus, want zij bieden u niet alleen spijs en drank maar zij zijn dienaren van de Kerk van God”.

Uit Ignatius’ brieven blijkt verder dat de diakens direct afhankelijk zijn van de bisschop, want door diens handoplegging ontvingen zij de genade en de zending van hun ambt. Terwijl de presbyters de bisschop bijstaan in de uitleg en toepassing van “de leefregel van Christus”, zijn de diakens diens medewerkers op het terrein van de concrete dienstverlening.
Die dienstverlening, zo schrijft Justinus rond 155, betreft niet alleen de zorg voor “weduwen, wezen, hulpbehoevenden, gevangenen, zieken en gasten”, maar ook het uitdelen van de geconsacreerde Gaven tijdens de Eucharistie en het overbrengen naar gedwongen afwezigen.

Deken Sint LaurentiusVanaf derde eeuw: steeds betekenisvoller dienst

Documenten uit het begin van de derde eeuw tonen hoe in de kerken van Rome en Syrië de diakens steeds meer op de voorgrond treden. Zij nemen de offergaven van de gelovigen tijdens de Eucharistie in ontvangst en brengen die naar het altaar, waar de bisschop, omringd door zijn presbyters, voorgaat. Zij verkondigen het evangelie, bedienen de eucharistische kelk en zenden de kerkgangers op het einde van de viering hunsweegs. Zij assisteren de bisschop bij de Doopselvieringen en bedienen ook zelf het Doopsel. Zij vervullen een eigen taak bij de verzoeningsriten van gelovigen, die wegens een publieke boete enige tijd van de volle eucharistische gemeenschap uitgesloten waren.

De gelovigen treden veelal via de diakens in contact met hun bisschop en deze laat de diakens zijn boodschappen overbrengen en uitleggen. Het groeiend aandeel van diakens in het bisschoppelijk bestuur leidt er ook toe, dat de bisschop zich op zijn reizen door de diaken laat vergezellen en zich soms op bovenplaatselijke, kerkelijke samenkomsten door een diaken doet vertegenwoordigen.

De ontwikkeling van het diakonaat verliep niet overal op dezelfde wijze, maar zijn functie bleef alom in wezen gelijk aan die van de apostolische tijd: caritas, altaardienst en meewerken in de verkondiging. Dit alles voltrok zich in de tijd dat de Kerk zich voornamelijk in de steden ontplooide, in de zogenoemde stadskerk, terwijl het platteland nog lang verstoken bleef van het evangelie. Deze situatie veranderde ingrijpend toen vanaf de in 313 verkregen godsdienstvrijheid aan de Kerk de gelegenheid gaf zich ook buiten de stadskerk te verspreiden, terwijl ook in de steden de plaatselijke geloofsgemeenschap snel in aantal gelovigen toenam. De gevolgen voor het functioneren van het diakonaat lieten niet lang op zich wachten.

Na de vierde eeuw: snel functieverlies

De behoefte van de kleine plattelandsgemeenten bracht de bisschoppen ertoe om leden van hun priestercolleges te delegeren om aldaar in naam van hun bisschop de verkondiging en de eredienst te leiden en de sociale noden te behartigen. Zo ontstond weldra de figuur van de “parochiepriester” om de bisschop, die in de stad bleef, te vertegenwoordigen. Terzelfdertijd vroeg het groeiend aantal gelovigen in de stad om rond de bisschopskerk andere kerkgebouwen in te richten, waar eveneens een priester de Eucharistie presideerde, preekte en Doopsels moest bedienen. De directe samenwerking van de bisschop met de verspreide leden van zijn priestercollege werd van primair belang, terwijl de positie van de parochiepriesters functioneel sterk in aanzien toenam.

Aldus ging de deelneming door de diakens aan het bestuur van een bisdom snel achteruit om weldra geheel te verdwijnen. Ook hun liturgische aandeel in het kerkelijke leven verminderde in het snel toegenomen aantal vieringen om zovele plaatsen, terwijl die vieringen met uitzondering van de bisschopskerk liturgisch veel eenvoudiger voltrokken werden. In sommige kerken, zoals die te Rome, hadden diakens bovendien hun persoonlijk aandeel in de liefdewerken veelal overgedragen aan lagere clerici. Zowel in het Oosten als in het Westen ontstonden zogenoemde “diaconieën”, verenigingen van lekengelovigen die de zorg voor armen, vondelingen, pelgrims en andere hulpbehoevenden op zich namen. Voor het beheer van de kerkelijke goederen tenslotte stelden steeds meer bisschoppen economen aan. De reden hiervoor was waarschijnlijk de hogere eisen van bekwaamheid, die in die in de eerste eeuwen van een vervolgde Kerk zonder gebouwen of onroerend bezit nog niet gesteld werden.

Het resultaat van deze ontwikkelingen was dat het diaconaat als aparte en levenslange gewijde dienst geleidelijk verdween. Als behorend tot het oorspronkelijk drieledige kerkelijke ambt bleef het weliswaar bestaan maar alleen als een voorbij gaande voorbereidingsperiode op de weg naar het priesterschap en dan slechts in zijn liturgische functie tijdens de plechtige Eucharistie.

Midden twintigste eeuw: vernieuwing en herstel

Tweede Vaticaans Concilie

Niet om reden van trouw aan de oude historie maar om pastorale motieven deden zich in de eerste helft van de twintigste eeuw steeds meer stemmen horen om het diakonaat weer voluit te doen functioneren en wel op een wijze waarmee de Kerk in onze tijd gediend zou zijn. De aandrang groeide feitelijk door het steeds meer voelbare tekort aan priesters met name in de Duitse diaspora-gebieden, de problemen met de experimentele priester-arbeiders in Frankrijk en de beloftevolle ervaring met leken-catechisten in missiegebieden, die tot meer in staat zouden zijn. Permanente diakens zouden de te scherpe scheiding tussen clerus en medegelovigen kunnen overbruggen en zich geheel kunnen wijden aan de parochiële caritas, de eredienst, de catechese en de bevordering van het gemeenschapsleven.

Het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) schiep de gelegenheid tot een wereldwijd overleg inzake de pastorale noden en mogelijkheden van de Kerk in onze tijd en de grote meerderheid van de concilievaders wenste hierbij ook het herstel van het diakonaat als “een aparte en permanente graad van de gewijde dienst” te bespreken.

Via drie intense gespreksrondes besloot het Concilie dat “het diaconaat voortaan als een eigen en blijvende hiërarchische rang hersteld mag worden”, waarbij het aan de territoriale bisschoppenconferenties zou toekomen om met de instemming van de paus te beoordelen of het “pastoraal opportuun is om tot het aanstellen van permanente diakens over te gaan”. Hiervoor zouden bovendien niet alleen ongehuwde maar ook gehuwde mannen van rijpere leeftijd in aanmerking komen.

De beschrijving van het diakenambt was tegelijk trouw aan de apostolische traditie en afgestemd op de nieuwe situatie: als derde lid van het drieledig “onder handoplegging door de bisschop” gewijde ambt “staat de diaken, gesterkt door de sacramentele genade, in dienst van het Godsvolk en wel voor de diaconie van de eredienst, de verkondiging en de liefdewerken, in gemeenschap met de bisschop en het priestercollege”.

De geschiedenis gaat voort

Sinds het besluit van het Tweede Vaticaanse Concilie in 1964 zijn er alom bisschoppen toe overgegaan om de handen op te leggen aan permanente diakens. In 1998 waren er 22.390 actief, waarvan 68 % in beide Amerika’s, 29 % in Europa en 3 % in de overige werelddelen. Hun specifieke en eigentijdse plaats in de Kerk begint zich steeds duidelijker af te tekenen en wel als een weldadige blijk van de wijze waarop de heilige Geest “de Kerk van Christus bewaart en steeds weer verjongt”, zoals de concilievaders vertrouwvol in hun constitutie over de Kerk getuigden.

Mgr. dr. J. Lescrauwaet msc

Opleiding en vorming

Mgr. Ter SchureIn 1987 startte Mgr. ter Schure officieel de opleiding tot permanent diaken in het Bossche bisdom. De emeritusbisschop van ‘s-Hertogenbosch en zijn staf hadden voor de permanente diakens een meervoudig takenpakket voor ogen. Mgr. Ter Schure: “De permanente diakens kunnen van groot nut zijn voor de bediening van de sacramenten en de liturgie in het algemeen. Hun voornaamste taak lijkt mij de verkondiging van de Blijde Boodschap en de diakonie; in het bijzonder het regelen van de liefdewerken voor de armen (denk aan de drugs- en alcoholverslaafden, de zwervers, de zwerfkinderen met name in de grote steden). Als de priester de ‘rechterhand’ van de bisschop genoemd wordt, dan is de diaken de ‘linkerhand’ .”

Sinds 1987 werden in ons bisdom ruim tachtig permanente diakens gewijd waarvan de meesten nu in de parochies werkzaam zijn. Mgr. Ter Schure: “Diakens die daarvoor geschikt zijn, kunnen een belangrijke rol spelen in de steeds meer noodzakelijke parochiecatechese, vooral bij jongeren en kleine groepen gelovigen. De meeste diakens zijn gehuwd en staan midden in het leven. Zij kunnen voortrekkers zijn en bevorderen dat catechese op een degelijke manier gegeven wordt. Dit mag overigens niets afdoen aan hun activiteiten op ander kerkelijk gebied en op het sociale terrein. Ik denk daarbij aan de zorg voor allochtonen, vluchtelingen en gedetineerden.

Maar de activiteiten van de permanente diakens mogen niet blijven steken bij sociaal werk. Het moet andere mensen, maar ook henzelf, stimuleren tot een diepere beleving van het eigen persoonlijk geestelijk leven. Door zelf goede praktizerende gelovigen te zijn, zullen permanente diakens met een zeker gezag kunnen spreken over de Blijde Boodschap van Jezus Christus.

Adres

Sint-Janscentrum
Papenhulst 4
5211 LC 's-Hertogenbosch